Waarom ik blijf vertellen over de verhalen uit Gaza
Waarom ik niet stop met het vertellen van de verhalen uit Gaza
Ik blijf verslag doen vanuit Gaza, niet omdat ik geloof dat mijn woorden de oorlog kunnen beëindigen, maar omdat ik een getuigenis wil vastleggen van ons bestaan – onze waardigheid, veerkracht en hoop.
Er is een blik die ik altijd herken – de manier waarop de ogen van een kind opengaan als ze mij zien, gekleed in een persvest en met een microfoon in de hand. Het is geen nieuwsgierigheid. Het is hoop. Een fragiele, wanhopige hoop dat ik misschien antwoorden draag die ik niet heb.
“Wanneer eindigt dit?” vroeg een jongen eens, terwijl hij aan mijn mouw trok terwijl ik filmde nabij zijn schuilplaats. Hij kon niet ouder zijn dan vijf, zijn voeten bloot en bedekt met stof. Zijn vrienden verzamelden zich om hem heen, kijkend naar mij alsof ik een geheim sleutel tot de toekomst vasthield. “Wanneer kunnen we weer naar huis?”
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Dat weet ik nooit. Want, net als zij, ben ik ontheemd. Net als zij weet ik niet wanneer of of deze oorlog ooit zal eindigen. Maar in hun ogen ben ik iemand die het misschien weet. Iemand die, door simpelweg daar te zijn met een camera, iets zou kunnen veranderen.
En zo klampen ze zich aan mij vast. Ze volgen me door de puinhopen en over de gebroken straten, vragen stellend die ik niet kan beantwoorden. Soms zeggen ze helemaal niets. Ze lopen gewoon naast me, stil, alsof mijn aanwezigheid alleen al genoeg is om de stilte op te vullen die de oorlog heeft achtergelaten.
Ik kan niet tellen hoe vaak een moeder me na een interview opzij heeft getrokken, mijn hand stevig vasthield en fluisterde: “Alsjeblieft… kun je ons helpen?” Hun stemmen trillen niet van woede, maar van uitputting – de soort uitputting die in je botten doordringt en nooit weggaat.
Ze vragen niet om veel. Een paar extra dekens. Zeep. Geneesmiddelen voor hun kinderen. En ik sta daar, mijn camera nog steeds draaiend, knikkend, en probeer uit te leggen dat ik hier ben om hun verhalen te vertellen, niet om hulp te bieden. Maar wat is een verhaal voor een nieuwe moeder die zelfs geen matras heeft om op te slapen, laat staan voor haar pasgeborene?
Ik herleef deze momenten elke keer als ik ga zitten om te schrijven. Ze spelen zich als echo’s in mijn hoofd af – elk gezicht, elke stem. En bij elk woord dat ik op papier zet, vraag ik me af of het verschil zal maken. Ik vraag me af of de mensen die mijn woorden lezen, die mijn berichten bekijken, zullen begrijpen dat er onder de politiek en de koppen dit is: een vrouw die de kleren van haar baby wast in afvalwater, een jongen die door afval rommelt om iets te vinden om te verkopen, een meisje dat de school mist omdat ze zich geen maandverband kan veroorloven.
Ik versla geen politiek. Ik hoef dat niet. De oorlog spreekt voor zichzelf in de kleinste details.
Het is in de wirwar van voeten onder tenten, waar gezinnen ruimtes delen die te klein zijn om te ademen. Het is in de manier waarop kinderen ’s nachts hoesten, hun borst zwaar van de nattigheid en de kou. Het is in het zicht van vaders die bij de zee staan, starend alsof de golven hun lasten kunnen wegnemen.
Er is hier een soort verdriet dat niet schreeuwt. Het hangt rond, zacht en volhardend, in elke hoek van het leven.
Op een dag, terwijl ik verslag deed nabij een verwaarloosde groep tenten, gaf een meisje me een tekening die ze had gemaakt op de achterkant van een oude ontbijtgranendoos. Het was simpel – bloemen en vogels – maar in het midden had ze een huis getekend, heel en onaangeroerd. “Dit is mijn huis,” vertelde ze me. “Vroeger.”
Vroeger.
Dat woord heeft zoveel gewicht in Gaza. Vóór de luchtaanvallen. Vóór de ontheemding. Vóór de oorlog die alles wegnam behalve overleven.
Ik schrijf deze verhalen niet omdat ik geloof dat ze de oorlog zullen beëindigen, maar omdat ze bewijs zijn dat we bestonden. Dat we, zelfs in het aangezicht van alles, vasthielden aan iets. Waardigheid. Veerkracht. Hoop.
Er is een scène waar ik vaak naar terugkeer. Een vrouw die bij de ingang van haar schuilplaats staat, het haar van haar dochter met haar vingers borstelt omdat ze zich geen kam kan veroorloven. Ze neuriet zacht een wiegelied dat het verschrikkelijke geluid van nabijgelegen luchtaanvallen en verre beschietingen overstemt. Haar dochter leunt tegen haar aan, haar ogen half gesloten, veilig voor even.
Ik weet niet hoe vrede eruitziet, maar ik denk dat het zo aanvoelt.
Dit is het Gaza dat ik ken. Dit is het Gaza waarover ik schrijf. En ongeacht hoe vaak ik deze verhalen vertel, ik zal blijven vertellen, omdat ze ertoe doen. Omdat ik hoop dat, op een dag, wanneer een kind me vraagt wanneer de oorlog zal eindigen, ik eindelijk het antwoord kan geven waar ze op hebben gewacht.
Tot die tijd neem ik hun stemmen met me mee, en ik zal ervoor zorgen dat de wereld ze hoort.