Welvaart van huishoudelijke materialen in Europa: Welke landen gebruiken de meeste middelen?
Huidige individuele consumptie per hoofd van de bevolking, uitgedrukt in koopkrachtstandaarden (PPS), is een belangrijke indicator voor het materieel welzijn van huishoudens. Deze maatstaf toont significante variaties in Europa en onthult ongelijkheden in de levensstandaard. Dit artikel onderzoekt deze verschillen.
Het definiëren van welzijn is niet eenvoudig. Het vergelijken van welzijn tussen landen is zelfs nog ingewikkelder. Materieel welzijn is beter meetbaar, maar blijft complex. De op koopkrachtpariteit (PPP) gebaseerde actuele individuele consumptie (AIC) per hoofd van de bevolking wordt veel gebruikt als indicator voor het materieel welzijn van huishoudens. Volgens Eurostat omvat AIC “alle goederen en diensten die huishoudens gebruiken, ongeacht of ze direct door huishoudens zijn gekocht en betaald, door de overheid of door non-profitorganisaties”.
Wat zijn de landen in Europa met het hoogste materieel welzijn? Dit artikel bekijkt eerst de EU-lidstaten en vervolgens beschikbare gegevens van EU-kandidaatlanden en de Europese Vrijhandelsassociatie (EFTA).
Luxemburg staat bovenaan de lijst, terwijl Hongarije en Bulgarije onderaan staan. In 2023 varieerde de actuele individuele consumptie per hoofd van de bevolking, uitgedrukt in PPS, van 70% van het EU-gemiddelde in Bulgarije en Hongarije tot 136% in Luxemburg, met het EU-gemiddelde vastgesteld op 100 over de 27 lidstaten. Dit betekent dat het materieel welzijn van huishoudens in Luxemburg 36% boven het EU-gemiddelde ligt, terwijl het in Hongarije en Bulgarije 30% onder het EU-gemiddelde ligt.
Negen landen rapporteerden een AIC per hoofd van de bevolking boven het EU-gemiddelde. Naast Luxemburg waren dit Duitsland (119%), Nederland (119%), Oostenrijk (114%), België (113%), Denemarken (108%), Frankrijk (106%), Zweden (106%) en Finland (105%). Binnen de “Grote Vier” van de EU presteerde Duitsland het beste en deelde de tweede plaats met Nederland. In Frankrijk was het materieel welzijn van huishoudens 6% boven het EU-gemiddelde. Italië kwam overeen met het EU-gemiddelde, terwijl Spanje het laagste welzijn rapporteerde, 9% onder het EU-gemiddelde.
In de lagere regionen van de EU volgden Letland, Estland, Kroatië en Slowakije Bulgarije en Hongarije, met een materieel welzijn van meer dan 20% onder het EU-gemiddelde.
Kandidaatlanden blijven onder het EU-gemiddelde. Alle drie de EFTA-landen rapporteerden een hoger materieel welzijn dan het EU-gemiddelde. Noorwegen overschreed het EU-gemiddelde met 24%, terwijl Zwitserland 16% boven het gemiddelde lag. AIC per hoofd van de bevolking lag onder het EU-gemiddelde in alle zes kandidaatlanden, met Turkije als uitschieter. In Turkije was het materieel welzijn van huishoudens 16% onder het EU-gemiddelde, vergeleken met 36% onder het gemiddelde in Montenegro, het op één na beste presterende kandidaatland.
Turkije presteert beter dan negen EU-landen op het gebied van materieel welzijn. Het materieel welzijn van huishoudens in Turkije, met 84% van het EU-gemiddelde, was hoger dan dat van negen EU-landen, waaronder Polen (83%), Tsjechië (81%) en Griekenland (80%). Dit cijfer lag onder de 50% in Noord-Macedonië, Bosnië en Herzegovina, en Albanië.
Noordse en West-Europese landen vertonen opmerkelijk hogere AIC per hoofd van de bevolking, wat wijst op een groter materieel welzijn. In tegenstelling hiermee rapporteren Centraal- en Oost-Europese landen, samen met EU-kandidaatlanden, over het algemeen lagere AIC per hoofd van de bevolking. Dit onthult een ongelijkheid in materieel welzijn tussen regio’s en wordt aangetoond door verschillen in levensstandaard.
Verandering in de afgelopen drie jaar. In de afgelopen vijf jaar is de AIC per hoofd van de bevolking ten opzichte van het EU-gemiddelde relatief stabiel gebleven in sommige landen, met kleine veranderingen in andere. Echter, verschillende landen hebben aanzienlijke stijgingen of dalingen ervaren. Onder de EU-leden was de meest opmerkelijke daling in Denemarken, waar de AIC daalde van 120% in 2020 naar 108% in 2023, gevolgd door Tsjechië (90% naar 81%) en Finland (111% naar 105%). Duitsland (124% naar 119%) en Frankrijk (110% naar 106%) rapporteerden ook dalingen.
Tijdens dezelfde periode registreerden Ierland (87% naar 99%), Bulgarije (62% naar 70%) en Spanje (83% naar 91%) de grootste stijgingen binnen de EU. Wanneer de EFTA- en kandidaatlanden worden inbegrepen, zag Turkije de meest significante stijging, van 64% naar 84%. De andere vijf EU-kandidaatlanden rapporteerden ook stijgingen.
Wat vertelt deze indicator ons? Huishoudelijke uitgaven verwijzen naar de uiteindelijke consumptie-uitgaven die door inwonende huishoudens worden gedaan om aan hun dagelijkse behoeften te voldoen en hun wensen te vervullen. Deze uitgaven kunnen individueel of collectief plaatsvinden en omvatten verschillende categorieën, zoals voedsel, kleding, huisvesting (inclusief huur), energie, vervoer, duurzame goederen zoals auto’s, gezondheidszorg, vrijetijdsactiviteiten en diverse diensten. In 2023 bedroeg de totale huishoudelijke uitgave in de EU 52,1% van het BBP.
“Het materieel welzijn van een huishouden kan worden uitgedrukt in termen van toegang tot goederen en diensten”, legt Eurostat uit. Echter, deze indicator sluit uitgaven van de overheid en non-profitinstellingen die huishoudens bedienen uit. Wanneer deze bijdragen worden meegerekend, evolueert de maatstaf naar AIC. Om een eerlijkere vergelijking van materieel welzijn tussen regio’s of landen mogelijk te maken, wordt AIC per hoofd van de bevolking vaak uitgedrukt in PPS, wat rekening houdt met verschillen in prijsniveaus.