Nieuwe studie toont de invloed van snelle verstedelijking op het ontstaan van zoönosen
Bijna 3,5 miljard mensen leven in de rommelige overgangszone tussen steden en wilde gebieden, waar landbouwgronden grenzen aan woningen; voorsteden zich uitbreiden in het bos; en mensen, wilde dieren en vee zich gemakkelijk vermengen. Deze zogenaamde wildland-urban interface (WUI) beslaat slechts 5% van het aardoppervlak, maar kan een belangrijke habitat bieden voor de overdracht van zoönoseziekten van hun wilde gastheren naar mensen, volgens een nieuwe studie geleid door de Yale School of the Environment.
De studie is de eerste die onderzoekt hoe snelle verstedelijking in de WUI de kans op ziekteoverdracht kan beïnvloeden en benadrukt hoe belangrijk het is om de blootstelling van dieren te beperken en de invasie van wilde gebieden te beheersen voor het beheer van ziekten, vooral nu de stedelijke populaties explosief groeien, aldus de onderzoekers.
Het risico is bijzonder hoog in het Global South, waar een diverse reeks potentiële gastheren en snelle, informele groei mensen bijzonder kwetsbaar kan maken. In de komende 25 jaar wordt verwacht dat de bevolking in stedelijke gebieden met 2,5 miljard zal toenemen, met 90% van die groei voorspeld in Afrika en Azië. Het onderzoek benadrukt ook de noodzaak om de diversiteit en het gedrag van wilde gastheren beter te begrijpen—en de manieren waarop ze met mensen interageren—vooral in de tropen.
“De wildland-urban interface is de perfecte plek voor ziekten om zich te ontwikkelen omdat mensen, vee en wilde dieren in deze nauw verweven landgebruikarrangementen samenkomen,” zei Rohan Simkin, een Ph.D.-kandidaat aan YSE die de studie leidde. “Maar er zijn volop mogelijkheden naarmate steden groeien, en dit geldt vooral voor plaatsen zoals Afrika en Azië waar steden de komende 20 of 30 jaar snel zullen uitbreiden, om steden te ontwerpen die veel van deze impact vermijden.”
De studie, gepubliceerd in Global Change Biology, in kaart gebracht de verspreiding van bijna 700 zoogdieren die geassocieerd zijn met meer dan 100 verschillende ziekten in de wereldwijde WUI.
“Waar er een hogere diversiteit aan gastheren is, heb je een diversiteit aan pathogenen en meer paden waarlangs mensen met hen kunnen interageren,” zei Simkin. De auteurs waren verrast door hoe wijdverspreid de soorten die zoönoseziekten kunnen overdragen zijn, aldus Simkin. Bijvoorbeeld, de tanezumi-rat kan pest verspreiden en gedijt over hele continenten. Meer dan 700 miljoen mensen wonen in gebieden met geschikte habitat voor 20 of meer soorten, en in wezen woont elke persoon in de WUI naast ten minste één potentiële gastheer soort, merkten de auteurs op.
De onderzoekers identificeerden verschillende hotspots, waaronder gebieden met grote populaties, zoals delen van China, of bijzonder uitgebreide WUI’s, zoals het noordoosten van de VS. Ze ontdekten dat de overgrote meerderheid van de mensen die in de gebieden met de rijkste verscheidenheid aan potentiële wilde gastheren wonen, zich in lage en middeninkomenslanden in het Global South bevinden, waar de biodiversiteit over het algemeen het hoogst is.
Dit zijn dezelfde gebieden waar het risico op ziekten kan worden verergerd door beperkte gezondheidszorg, slechte sanitaire voorzieningen en informele huisvesting—en waar het merendeel van de toekomstige verstedelijking wordt verwacht. Dit is echter ook waar de gegevens het meest beperkt zijn, merkten zij op.
“We hebben een groot gebrek aan kennis over ziekte-ecologie in plaatsen waar mensen daadwerkelijk het meest kwetsbaar zijn,” zei Simkin. Het aanpakken van deze kloof, en beter begrijpen hoe—en hoe vaak—mensen en verschillende gastheren interageren, is essentieel voor het in kaart brengen van het werkelijke risico van ziekteoverdracht, aldus de auteurs.
“De combinatie van stedelijke uitbreiding in wilde gebieden, verhoogde connectiviteit van mensen wereldwijd, en stedelijke groei in plaatsen met veel pathogenen zal aanzienlijke risico’s voor ziekteoverdracht met zich meebrengen die we net beginnen te begrijpen,” zei Karen Seto, de Frederick C. Hixon Professor of Geography and Urbanization Science, die mede-auteur was van de studie.