Hoge Raad van Nederland: Man die vrouw heeft vermoord, kan haar erfenis niet ontvangen
De Hoge Raad van Nederland heeft vrijdag geoordeeld dat een man die na het doden van zijn vrouw als wettelijk geestelijk ziek werd verklaard, niet recht heeft op de erfenis van haar nalatenschap vanwege de unieke omstandigheden van de zaak. De man, die twee jaar getrouwd was met de vrouw, heeft haar gedood terwijl hij een psychotische episode doormaakte. De strafrechter oordeelde dat hij op het moment van de daad wettelijk geestelijk ziek was en daarom niet strafrechtelijk aansprakelijk kon worden gesteld. Hij werd volgens de Nederlandse wetgeving veroordeeld tot psychiatrische behandeling, maar niet tot een straf.
Aangezien de vrouw geen testament had achtergelaten of kinderen had, bepaalde de Nederlandse erfwet dat de man haar enige erfgenaam zou zijn. Haar broer betwistte dit echter in de rechtbank en voerde aan dat de daden van de man hem moreel onwaardig maakten om te erven.
Een rechtbank oordeelde aanvankelijk in het voordeel van de man, met de uitspraak dat de Nederlandse wet expliciet vereist dat er een strafrechtelijke veroordeling moet zijn voordat iemand als onwaardig om te erven kan worden beschouwd. Het hof van beroep heeft echter deze beslissing ongedaan gemaakt. Het concludeerde dat, ondanks de afwezigheid van een veroordeling, de man als onwaardig moest worden beschouwd vanwege de unieke en extreme omstandigheden van de zaak.
Het hof van beroep overwoog ook Artikel 8 van de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op gezinsleven beschermt. De rechtbank oordeelde dat de daden van de man, waaronder jaren van misbruik en controlerend gedrag tegenover de vrouw en haar familie, het rechtvaardigden om hem de erfrechten te ontzeggen.
De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het hof van beroep en benadrukte dat wettelijk geestelijk ziek zijn niet automatisch betekent dat iemand geen recht heeft om te erven volgens de huidige wetgeving. De rechtbank stelde echter dat extreme omstandigheden het “onaanvaardbaar volgens de normen van redelijkheid en billijkheid” kunnen maken voor iemand om te erven van een persoon die ze hebben gedood.
De rechtbank wees op de geschiedenis van agressie van de man en zijn isolatie van zijn vrouw van haar familie en vrienden, evenals zijn pogingen om invloed uit te oefenen op de afhandeling van de nalatenschap van haar ouders. Deze daden, in combinatie met de gewelddadige aard van de moord, rechtvaardigden volgens de rechtbank dat hij werd uitgesloten van de erfenis.
De rechtbank verduidelijkte dat haar beslissing de wettelijke vereiste voor een strafrechtelijke veroordeling om onwaardigheid om te erven niet verandert. In plaats daarvan bevestigde het dat civiele rechtbanken kunnen ingrijpen in uitzonderlijke gevallen waar het handhaven van erfrechten in strijd zou zijn met de principes van billijkheid en rechtvaardigheid.
De beroepszaak van de man werd uiteindelijk afgewezen, en de uitspraak bevestigt dat hij geen aanspraak kan maken op de nalatenschap van zijn overleden vrouw. Volgens de Nederlandse wet (Artikel 4:3 van het Burgerlijk Wetboek) wordt iemand automatisch als onwaardig om te erven beschouwd als hij is veroordeeld voor het opzettelijk doden van de overledene. De beslissing van de Hoge Raad komt overeen met een aanbeveling van de procureur-generaal, die adviseerde om het beroep van de man te verwerpen.